Het Nieuwe Genre
Het Nieuwe Genre is een theaterstijl zoals ontwikkeld door Jon van Eerd. In het genre dat in eerste instantie op komedies werd toegepast, worden oude farce- en kluchtstijlen gecombineerd met een vervreemdend absurdistische duiding in een hedendaagse, soms cabareteske context. Het genre daagt uit tot het extreem provoceren van de grenzen der acceptatie. Tot waar gaat het publiek mee en waar haakt het af? Het is een wandeling op het dunne koord van aanvaarding door de toeschouwer. Dit breekpunt kan zich bijvoorbeeld manifesteren door het simpelweg doorbreken van de vierde wand of het inzetten van een buiten-contextueel lied waardoor het verband en de verhouding ogenschijnlijk verloren gaat, echter via een omweg weer terugkeert naar het beginpunt. Andere methoden zijn o.a. verleidelijke publieksparticipatie, buitenproportionele monologen, uittreden van karakter en het onverwacht toevoegen van een gerelateerde actualiteit.
Hiernaast behoort ook improvisatie tot de kenmerken van Het Nieuwe Genre. Hoewel dit het enige segment is waarvan de uitvoering en het effect volledig acteur-gerelateerd is. De improvisatie moet altijd binnen de wetten van Het Nieuwe Genre blijven en mag als oorzaak en gevolg weliswaar afwijken van de inhoud, maar moet in stijl en opvatting absurdistisch zijn én - al is dat een algemene stelregel in het theater - het mag zeker nooit of te nimmer ijdel worden!
Een signatuur van Het Nieuwe Genre is het spelen met de verwachting van de toeschouwer. Het al dan niet inlossen van de hoop en het vermoeden van de toeschouwer door het creëren van misverstand en verwarring is een wezenlijk onderdeel dat tot de lach, de verontwaardiging of medeleven kan leiden.
Hoewel Het Nieuwe Genre een duidelijke relatie heeft met de traditionele farce, moet het limpide zijn dat de onderwerpvoering een andere insteek heeft dan de gedateerde en stereotype thema’s als seks en overspel. Deze kunnen enkel en alleen worden toegepast als zij tenminste met één of twee elementen van Het Nieuwe Genre worden gecombineerd.
Enkele voorbeelden van komedies waarin Het Nieuwe Genre werd toegepast:
Oranje Boven; bij gebrek aan genoeg acteurs werd een toeschouwer gevraagd mee te spelen.
Zo Vader Zo Zoon; waarin twee personages in een volledig ongeloofwaardige hoedanigheid geloofwaardig bleven.
Een Rits te Ver; waarin een scène achterstevoren ‘teruggespeeld’ werd om de uitkomst van het verhaal te veranderen.
Het Nieuwe Genre is bij uitstek een stijl die niet als zodanig herkend dient te worden. Het streven is onzichtbaarheid waardoor het als zodanig als een traditionele komedie wordt ervaren. Als dit doel wordt bereikt is Het Nieuwe Genre geslaagd in haar motief en bestaansrecht.
Hoewel Het Nieuwe Genre in eerste instantie ontwikkeld is uit onvrede met de conditie van de Nederlandse komedie in het algemeen en de farce in het bijzonder, zijn de kenmerken van het genre toepasbaar op elke denkbare vorm van theater. Met name drama kan floreren bij het zich bedienen van elementen uit Het Nieuwe Genre.
HET NIEUWE GENRE
Een rechtenvrij interview met Jon van Eerd
Door Milka Ries
Dankzij van Eerd is het theater al een paar jaar ongemerkt een nieuwe stijl rijker. Hij noemt het zelf Het Nieuwe Genre. Maar hij grinnikt er wel bij.
Ik krijg een duidelijke knipoog, en toch is hij heel serieus. Het Nieuwe Genre is de theaterstijl die Jon van Eerd in de loop der jaren ontwikkeld en zeker ook benoemd heeft. Volgens van Eerd zelf is de benaming een (speels edoch prozaïsch) protest tegen de halsstarrigheid waarmee hij regelmatig geconfronteerd werd als het ging om zijn eigen komedies. Criticasters bleven soms blindelings en letterlijk ongezien (!) hun vooroordeel uitspreken over zijn stukken. Niet uit frustratie, maar uit verbazing zocht van Eerd naar de voorwaarden van de salonfähigkeit van komedie in de strikte vorm.‘Wanneer is Fawlty Towers een klucht en wanneer is het VPRO-waardig?’, vroeg hij zich af.
De verwondering begon bij van Eerd na een mailwisseling met een lokale recensent. ‘In een aanvankelijk interessante discussie die ontstaan was naar aanleiding van een bijzonder ongenuanceerde en zeker ook ijdele recensie van Loek Zonneveld. Deze uitermate bevooroordeelde meneer beschuldigde mij ervan rode rozen rood te verven in onze mega succesvolle productie De Tante van Charlie. Toen begon ik me af te vragen wat daar eigenlijk mis mee is. Of liever: waar dit soort mensen hun snobistische misverstand op denken te baseren. Of liever: wat voeren zij aan als objectieve constatering om hun zogenaamde kennis te staven.' Met zijn achtergrond als Theaterwetenschapper liet van Eerd zich niet uit het veld slaan, 'deze man was er nou net één te veel in het bos van ezelachtige onkundigen die denken de wetten van het theater in handen te hebben en het alleenrecht te bezitten om deze wetten te mogen buigen al naar gelang hoe hun witte wijntje valt langs de gracht.'
En dus besloot van Eerd zijn eigen werk eens goed onder de loep te leggen; 'Want ik wil altijd leren en dus ging ik, zo neutraal mogelijk, en onder het toeziend oog van een aantal goede, kundige vrienden en collega's, eens kijken waar ik nou eigenlijk precies mee bezig was. Veel kunst is onbewust, weet je, en alle Alfa wetenschap is bedacht, door de mens, en derhalve sowieso nooit toetsbaar'.
Van Eerd kwam tot de conclusie dat hij zich in zijn komedies vaak baseerde op wat hij noemt de Britse ‘high comedy’. En langzamerhand ontwikkelde hij zijn stijl op een farce-achtige bodem, maar altijd met uitdagende en vernieuwende en vooral ook bijzonder absurdistische elementen.
Gevraagd naar de stijl zegt van Eerd dat deze zich vooral kenmerkt door het gebruik van een menging van theatervormen en doordat steeds op een totaal ander vlak dan traditioneel verwacht wordt, langs de grenzen van acceptatie en geloofwaardigheid, wordt geborsteld.
'Dat is een mond vol woorden’, lacht hij, ‘maar je kan het zo zien, kijk naar een traditionele komedie en dan plotseling, zomaar uit het niets kunnen er onverwachte liedjes, (onwaarschijnlijke) wendingen, technische hoogstandjes, cabareteske stand-up monologen, terugdraaiende scènes en publieksparticipatie voorbij schieten. En JA! ik neem een kilometer lange afstand van het Theater van de Lach. Het moet gewoon maar eens gezegd worden!’.
‘De eenheid van logica, begrip en acceptatie wordt steeds weer op de proef gesteld en uitgedaagd. De ene keer bijna onzichtbaar, de andere keer onvermijdelijk.’ Gevraagd naar de inspiratie geeft van Eerd toe dat Het Nieuwe Genre deels schatplichtig is aan het absurdisme van Monty Python, maar door haar basis veel toegankelijker. In lange gesprekken met zijn goede vriend Eric Idle benadrukken de twee mannen regelmatig de vermakelijke verwarring die kan bestaan als er gespeeld wordt met de wetten van de traditie en daarmee van de logica.
Van Eerd’s dialogen zijn herkenbaar als dagelijks taalgebruik. Waar Pinter zijn stiltes benadrukte, schrijft van Eerd voor, de korte uitdrukkingen, de eh’s de ah’s en de herhalingen (vaak in drieën) trouw te blijven in het aanleren van de dialoog. Ook het bekende ‘afdrijven’ van het onderwerp is een duidelijk signatuur van zijn dialoogvoering.
In zijn stukken staat altijd het personage Harrie Vermeulen centraal. Een alter-ego die steeds weer een ander gedaante kan aannemen. Hoe kan van Eerd dit verantwoorden in zijn stukken? ‘Harrie heeft altijd herkenbare kwaliteiten maar is iedere keer weer iemand anders. Soms onnozel en traag, dan weer gewiekst en ongeduldig. Soms in de Middeleeuwen, dan weer op een camping.’
Is Harrie Vermeulen onlosmakelijk verbonden aan Het Nieuwe Genre?
Volgens van Eerd is Harrie Vermeulen niet persé een gegeven van Het Nieuwe Genre. Harrie is zijn eigen signatuur, daar mag niemand aankomen. Maar Het Nieuwe Genre kan wel degelijk bestaan zonder Harrie Vermeulen. Net zo als dat stukken in Het Nieuwe Genre door andere auteurs zou kunnen worden geadopteerd; 'en daarvoor hoeft niet persé een 'Harrie' centraal te staan. Dat is gewoon mijn ding.'
In zijn scripts blijft Jon van Eerd bijna onzichtbaar in Het Nieuwe Genre. De subtiele verschillen met een willekeurige andere komedie of klucht zijn niet voor iedereen herkenbaar. ‘Maar dat ligt ook vaak aan de toeschouwer’, zegt hij, ‘deze zal zich moeten overgeven aan Het Nieuwe Genre om het te kunnen ontwaren en waarderen. Je moet er een beetje je best voor doen.’
Daar ligt dan volgens van Eerd ook een uitdaging voor de cynische kijker. En mocht het dan toch nog aan je voorbij gaan dan is er nog geen man overboord. Zoals van Eerd zegt: ‘Ik teken mijn voorstellingen als een Ishiharatest. Als je het niet kunt ontcijferen dan blijft er altijd een mooi gekleurd plaatje over om van te genieten.’
Want genieten daar gaat het van Eerd uiteindelijk om! Hij benadrukt dat, welke wetenschappelijke analyse er ook mag bestaan, zijn stukken er vooral zijn ter vermaak. Hierin worden de traditionele waarden van ‘goed’ en ‘kwaad’, ‘verwachting’ en ‘inlossing’, ‘onverwachte wendingen’ en ‘licht maatschappijkritische ondertonen’ niet genegeerd.
Of Het Nieuwe Genre als afsplitsing expliciet genoeg is om als genre voort te bestaan kan van Eerd niet zeggen, 'Dat interesseert mij eerlijkgezegd niet. Ik ben hier niet voor de eeuwigheid, maar wil juist in het 'nu' leven. Als wetenschapper vraag ik me overigens af, wie dat zou moeten bepalen. 'Feiten' worden bedacht, gecreëerd en verzonnen voor hele andere redenen dan uit echte interesse. De hoogleraren zijn in ieder geval niet de personen om het te bepalen! Die zitten er vooral voor zichzelf. En ook de ambtenaren van het gesubsidieerde tellen niet mee. Mijn God, de vooringenomenheid! En de luiheid! Nee, het gaat uiteindelijk om wat het publiek wil, en wat wij maken. En, ach, wat maakt het uit? Ik ben er nog lang niet klaar mee, en dus bestaat het!'